De Partij van de Arbeid (PvdA) werd op 9 februari 1946 opgericht en was een fusie tussen de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, de Vrijzinnig-Democratische Bond en de Christelijk-Democratische Unie. De oprichting van de PvdA had als doel het oude, starre en verzuilde politieke krachtenveld te doorbreken. Tot een daadwerkelijke ‘doorbraak’ kwam het niet, maar de PvdA vestigde zich gedurende de eerste twee decennia na de Tweede Wereldoorlog wel als een belangrijke en bekende politieke partij, die vaak bijdroeg aan regeringscoalities. Binnen de partij ontstond eind jaren zestig de vernieuwingsbeweging ‘Nieuw Links’. Een initiatief van met name PvdA-jongeren die de koers en organisatie van de partij wilden wijzigen. Nieuw Links speelde zeker in het begin van de jaren zeventig een belangrijk rol.
Joop den Uyl
De inhoudelijke koers van de sociaaldemocraten in Nederland werd in de jaren zeventig sterk bepaald door de ideeën van Joop den Uyl, die de partij leidde van 1966 tot 1986. De econoom stond bekend als een gedreven en inspirerend ideoloog. De solidariteitsgedachte liep als een rode draad door zijn politieke, journalistieke en wetenschappelijke werk als Kamerlid, fractievoorzitter, minister-president, redacteur van Vrij Nederland en directeur van de Wiardi Beckman Stichting. Tijdens zijn premierschap (1973-1977) domineerde hij de ministerraad sterk en vocht hij meer voor zijn eigen standpunten dan dat hij een samenbindend kabinetsleider was. Hij was dan wel een erudiete analyticus en scherpe debater, maar door zijn gedrevenheid en polariserende stijl kwam hij soms drammerig over. In 1986 werd Den Uyl als politiek leider opgevolgd door oud-FNV-voorzitter Wim Kok.
De polarisatiestrategie
Na de val van het kabinet-Cals in oktober 1966 zette de PvdA zich, mede onder invloed van Nieuw Links, vooral af tegen de ‘onbetrouwbare’ KVP, die vanuit een comfortabele centrumpositie naar believen links als coalitiepartner kon inwisselen voor rechts, en andersom. De PvdA wilde deze traditionele confessionele machtspositie breken door voorafgaand aan de verkiezingen van de KVP en ARP duidelijkheid te eisen over de coalitievoorkeur. Dit moest uiteindelijk, zo meende de geestelijke vader van de polarisatiestrategie Ed van Thijn, leiden tot de tweedeling conservatief versus progressief, die zou bijdragen aan de totstandkoming van een heldere links-rechtsverdeling van de Nederlandse politiek, waardoor burgers meer invloed kregen op de kabinetssamenstelling.[1] Op basis van deze strategie introduceerde de PvdA onder leiding van Den Uyl ook een polariserende politieke stijl. De PvdA – en in navolging daarvan ook politici van de progressieve partijen PPR en D’66 – zocht bewust de confrontatie om politieke tegenstellingen aan te scherpen.
Dat het de progressieve drie menens was met deze strategie, lieten zij in 1971 zien door zelf nauw te gaan samenwerken. In april 1971 presenteerden PvdA, D’66 en PPR – naar Brits voorbeeld – een schaduwkabinet onder leiding van Den Uyl. De drie partijen presenteerden in aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen van 1972 zowel het gezamenlijke regeerprogramma Keerpunt 72 als een ‘deelkabinet’ met kandidaat-bewindslieden voor een te vormen progressieve regering Daarmee verkreeg de polarisatie een nieuwe dynamiek.
Het kabinet-Den Uyl: rood met een witte rand
In 1973 vormde de PvdA samen met de andere vooruitstrevende partijen D66 en PPR en met ‘gedoogsteun’ van KVP en ARP een meerderheidskabinet onder leiding van Den Uyl. Hoewel het nieuwe kabinet overwegend links was – PvdA, D’66 en PPR hadden samen tien ministers, KVP en ARP hadden er samen zes – was de meerderheid in de Kamer dat niet.[2] Onder het motto ‘spreiding van kennis, macht en inkomen’ legde het kabinet-Den Uyl een ambitieuze regeringsverklaring af, maar al snel kreeg het met onverwachte ontwikkelingen te maken zoals een oliecrisis, een economische recessie, de Lockheed-affaire en verschillende gewelddadige gijzelingen. Het leidde tot een geleidelijk stijgende populariteit van Den Uyl, maar ook tot onvrede bij het ongeduldige partijkader, dat zijn hoop op maatschappelijke hervormingen niet gerealiseerd zag.

Stemming tijdens een drukbezocht PvdA-congres, 15 oktober 1977. Foto: Bert Verhoeff, Nationaal Archief / Anefo.

Het meest linkse kabinet ooit had bij aanvang vier grote hervormingsvoorstellen voor ogen die voor het einde van de regeerperiode gerealiseerd moesten zijn: invoering van een vermogensaanwasdeling, wijziging van de wet op de ondernemingsraden, een nieuwe grondpolitiek en een wet op de investeringsrekening. Met deze fundamentele structuurwetten probeerde het kabinet-Den Uyl de in zijn ogen bestaande maatschappelijke ongelijkheid tegen te gaan. Hij bestreed die ongelijkheid bovendien met extra overheidsinvesteringen, belastingmaatregelen en de uitbreidingen van de sociale voorzieningen. De moeizame relatie van de progressieve drie met de twee confessionele partijen in het kabinet, de KVP en de ARP, en een onophoudelijke reeks lastige kwesties en financieel-economische problemen zorgden ervoor dat de hervormingen in de knel kwamen. Ondertussen ebde de steun voor verdergaande vormen van progressieve samenwerking weg. Het voorstel tot de oprichting van een progressieve volkspartij was al in 1973 gestrand op het partijcongres van de PvdA. Het kabinet-Den Uyl zat de rit bijna uit. Twee maanden voor de reguliere Kamerverkiezingen van 25 mei 1977 struikelde het over de grondpolitiek, het eerste hervormingsvoorstel dat het wilde realiseren.
Ingeruild voor de VVD
Direct na de Kamerverkiezingen van 1977 lag een tweede kabinet-Den Uyl in de lijn der verwachting. De PvdA had mede ten koste van de andere linkse partijen tien zetels gewonnen, had met 53 nog nooit zo’n grote fractie gehad en was daarmee (opnieuw) de grootste van het land geworden. Een coalitie met de VVD was, mede onder invloed van Nieuw Links, voor de verkiezingen al uitgesloten en daarmee was de PvdA aangewezen op een samenwerking met het CDA-in-oprichting, bestaande uit KVP, ARP en CHU. Er werd in totaal 208 dagen onderhandeld, maar de formatie met het CDA mislukte. Een van de oorzaken was dat de verhoudingen tussen PvdA en CDA en in het bijzonder tussen CDA-lijsttrekker en oud-vicepremier Dries Van Agt en Den Uyl tijdens de voorafgaande kabinetsperiode al zeer verslechterd waren. Zo stond Den Uyl tijdens zijn premierschap bekend als een zeer gedreven politicus, die tijdens kabinetsvergaderingen tot diep in de nacht op zijn medebewindslieden inwerkte, om hen zo in de door hem gewenste richting te manoeuvreren. Met name Van Agt had moeite met die aanpak en ging naarmate de jaren vorderden almaar meer dwarsliggen. Nadat het formatie-initiatief door het CDA was overgenomen, kwam er een maand later al een CDA-VVD-kabinet (Van Agt/Wiegel) uit de bus. De plaats in de oppositiebanken onder Van Agt als premier was voor veel PvdA’ers een traumatische ervaring.
Een kabinet van kemphanen
Het kabinet-Van Agt/Wiegel zat de hele rit van vier jaar uit. Na de Kamerverkiezingen van 1981, waarin CDA en VVD hun meerderheid kwijtraakten, werd dan toch een kabinet bestaande uit PvdA, CDA en D66 gevormd. Het kabinet-Van Agt II was echter geen lang leven beschoren. Dit kabinet van ‘hanen’ werd gedomineerd door botsende ego’s en oud zeer: het viel nog voordat het zich voor de eerste keer aan de Kamer gepresenteerd had, en zelfs na een geslaagde lijmpoging, verliep de samenwerking met de coalitiegenoten moeizaam. De animositeit die in het kabinet-Den Uyl was ontstaan tussen de minister-president en zijn vicepremier vormde een te zware belasting. Bruggenbouwer D’66 had de boel bij elkaar moeten zien te houden maar dat lukte niet. Het kabinet kwam door die onderlinge verdeeldheid – terwijl de economische crisis zich verder verdiepte – nauwelijks aan regeren toe en viel over onenigheid over bezuinigingen en de financiering van het werkgelegenheidsbeleid. Nadat de bewindspersonen van de PvdA uit het kabinet waren gestapt, ging het – na een korte formatie van ruim twee weken – verder als rompkabinet-Van Agt III met als programmapunten het voorbereiden van de volgende begroting en het uitschrijven van nieuwe verkiezingen.[3] Na die verkiezingen zou de PvdA tot 1989 geen deel meer uitmaken van de regering.