Udink met de freule op de Dam
Het jarenzeventig-beeld uit de geschiedenis van de Christelijk-Historische Unie dat het best is blijven hangen, is dat van jkvr. Ch.W.I. (Bob) Wttewaall van Stoetwegen en lijsttrekker Bé Udink in Amsterdam op de Dam, in die tijd een roemruchte verzamelplaats voor hippies. Het reclamebureau dat de partij voor de verkiezingen 1971 had ingehuurd, meende dat dit de juiste manier was om tonen dat de CHU aansluiting vond bij de nieuwe tijden. Op de foto’s – die alle dagbladen haalden – zit ‘de freule’ (zoals zij werd genoemd) met bontje en hoed ongemakkelijk voor het Monument. Volgens partijhistorici Marcel ten Hooven en Ron de Jong werd in dat ene moment de tragiek van de CHU in haar nadagen samengebald. Als er iets niet bij de CHU hoorde, was dat het volgen van de waan van de dag.
Een koppel patrijzen
De in 1908 opgerichte partij was de ‘stille kracht’ van de Nederlandse politiek. Vooral in het interbellum bekleedden CHU’ers belangrijke posten in het landsbestuur, maar ook na 1945 zat de partij vaak in de regering. Bij de algemene beschouwingen van oktober 1955 vergeleek PvdA’er Jaap Burger de CHU-fractie met een koppel patrijzen: ‘als er een schot valt, vliegen ze allemaal een andere kant uit’.[1] Fractieleider Hendrik Tilanus antwoordde gevat dat patrijzen bij onraad inderdaad alle kanten uit vlogen, ‘maar dat ze na een kwartier weer bij elkaar zijn, omdat ze nu eenmaal bij elkaar behoren’.[2]
Toch valt de CHU niet makkelijk in een paar woorden te omschrijven. Zij was ten eerste geen partij maar een unie. De plaatselijke of regionale kiesverenigingen maakten de dienst uit. De CHU was behoudend en protestants, zeker, en haalde haar stemmen bij het Nederlands-Hervormde kiezerspotentieel. Maar er was geen partijdiscipline, geen strak partijprogram en geen fractiedwang – verdeeld stemmen kwam vaak voor. Vandaar die patrijzen. In typeringen van de CHU duiken steevast begrippen op als tolerantie, harmonie en nationaal gevoel. Gouvernementeel ook. En Oranjegezind.
Deconfessionalisering
In de jaren zestig kreeg de CHU, net als de KVP en de ARP, te maken met de snelle ontkerkelijking in Nederland en een navenant afnemende aanhang bij de verkiezingen. Vanaf 1966-1967 groeide de opvatting dat onomkeerbare ontwikkelingen in gang waren gezet en dat vergaande samenwerking met KVP en ARP noodzakelijk was.

Verkiezingsaffiche CHU met lijsttrekker Udink voor de verkiezingen van 1971.

Lijsttrekker Udink (gehurkt) voert de duiven op de Dam, naast hem staat freule Wttewaall van Stoetwegen, 20 april 1971. Foto: Nationaal Archief / Anefo.
De gesprekken over de fusie verliepen met horten en stoten. In 1972 bleek het nog niet mogelijk tot een gemeenschappelijke kieslijst te komen.
Intussen verlieten de kiezers massaal de partij (ook KVP en ARP leden forse verliezen). Kreeg de CHU in 1963 nog 13 zetels; in 1967 waren dat er 12, in 1971 10 en in 1972 nog slechts 7. Het ledenaantal van de afdelingen liep eveneens snel terug. Een probleem was ook dat de partij geen duidelijke leider had. Fractievoorzitters wisselden elkaar snel af: Jur Mellema, (1967-1970), Udink (1970-1971), Roelof Kruisinga (1971), Mellema (1971-1972), Arnold Tilanus (de ‘zoon van’) (1972-1973) en Kruisinga (1973-1977). De bekendste CHU’er was ongetwijfeld de nuchtere en populaire Wttewaall van Stoetwegen, Kamerlid van 1945 tot 1971.
Oppositie onder Den Uyl
Een extra obstakel voor de christendemocratische eenwording ontstond toen de CHU-fractie in april 1973 besloot om – in tegenstelling tot KVP en ARP – geen steun te verlenen aan het kabinet-Den Uyl. De verschillen met Keerpunt72 waren daarvoor te groot. Onder Kruisinga’s leiding ontwikkelde de CHU zich tot een felle oppositiepartij.
Intussen bleef het partijapparaat de vorming van het CDA krachtig steunen. De fusie had ook de steun van een grote meerderheid van de CHU-achterban. Kruisinga had echter bedenkingen. Hij vond dat de partij zich voor de verkiezingen van 1977 juist moest profileren door zich af te zetten tegen KVP en ARP. Partijvoorzitter Otto baron van Verschuer wilde daarentegen dat er in 1977 één CDA-lijst zou zijn. De partijraad in december 1975 beslechtte het pleit in het voordeel van Van Verschuer.[3] Het fusieproces ging dus voort. Vanaf medio 1976 vergaderden de fracties van de drie partijen gezamenlijk en afwisselend onder leiding van één van de drie fractievoorzitters.
Opheffing
Op 11 oktober 1980 werd het CDA als nieuwe partij opgericht. De CHU hief zich op 13 september officieel op. NRC Handelsblad schreef: ‘De opheffing van de CHU geschiedde in de rustige wetenschap dat het zó het beste is. Het CDA moet er komen, dat staat voor de CHU al jaren vast.’[4]