Ruim vijftig jaar geleden werd de motie-Kolfschoten aangenomen. Deze motie had als doel de invloed van de Koning in de kabinetsformatie kleiner te maken, en die van de Tweede Kamer groter. Kort na de verkiezingen zou de Kamer in vergadering bijeenkomen en een kandidaat-formateur aanwijzen. Hoewel de Tweede Kamer dat echt geprobeerd heeft, in mei 1971, werd het een jammerlijke mislukking. Het zou nog ruim veertig jaar duren voordat het de Kamer wél lukte zelf informateurs en formateurs aan te wijzen.
Een verworpen wetsvoorstel
Vanaf het midden van de jaren zestig klonk, ook in Nederland, de roep om meer democratisering. Onder meer op het terrein van de kabinetsformatie viel er nog het nodige te verbeteren. Dat was een breedgedragen gedachte in vooral – maar niet alleen – linkse kringen. Zowel volk als volksvertegenwoordiging moest meer bij de formatie worden betrokken. In oktober 1970 dienden Ed van Thijn (PvdA), Anneke Goudsmit (D’66) en Jacques Aarden (PPR) een initiatiefwetsvoorstel in, dat beoogde de bevolking zelf de formateur (tevens beoogd minister-president) te laten kiezen.[1] het Kamerdebat over dit voorstel vond ruim drie maanden later plaats, in februari 1971. Het debat begon op 16 en eindigde op 18 februari. Zeer uitvoerig kwamen voor- en tegenstanders aan het woord. Het eind van het liedje was dat het wetsvoorstel werd verworpen.[2]
De motie-Kolfschoten
Tijdens het debat werd nog een motie ingediend, door Eric Kolfschoten (KVP), met als doel toch iets te veranderen aan de formatieprocedure. Niet de burgers zouden een formateur mogen kiezen, maar de Tweede Kamer. Die zou een grotere rol moeten krijgen ten opzichte van de koningin, die tot die tijd het formatieproces begeleidde. De Kamer zou direct na de verkiezingen bijeen moeten komen om te beraadslagen over de meest geschikte formateur, die vervolgens ter benoeming zou worden voorgedragen aan de koningin.
De fracties van de initiatiefnemers van het wetsvoorstel inzake de gekozen formateur (PvdA, D’66 en PPR) reageerden verschillend op de motie. Hans van Mierlo (D’66) vond het maar niks. Hij was ervan overtuigd dat er van de beoogde openbaarheid niets terecht zou komen: het geheim van het paleis zou worden vervangen door het geheim van het Binnenhof. Met andere woorden: ook in de nieuwe situatie zou het ware gesprek over de voor te dragen formateur achter de schermen plaatsvinden.
De kiezer of het parlement?
Op verzoek van PvdA-fractievoorzitter Joop den Uyl vond de stemming over de motie niet plaats aan het einde van het driedaagse debat. Den Uyl wilde namelijk de suggestie wegnemen dat er een verband bestond tussen het initiatiefwetsontwerp inzake de gekozen formateur en de motie-Kolfschoten. Dat verband was er namelijk niet, aldus de PvdA en ook D’66. Het wetsvoorstel beoogde immers de kiezers meer inspraak te geven, de motie daarentegen had als oogmerk meer invloed van het parlement. En zo vond de stemming pas twee weken later plaats, op 2 maart 1971. Vóór stemden KVP, PvdA, VVD, Boerenpartij, PSP, CPN, groep-Goedhart en delen van de fracties van de ARP en de CHU, waarmee de motie was aangenomen.
Meer invloed voor de Tweede Kamer? Koningin Juliana beëdigt de nieuwe leden van het kabinet-Biesheuvel. Naast haar minister Nelissen, achter haar minister Geertsema en minister-president Biesheuvel, 6 juli 1971. Foto: Nationaal Archief / Anefo.
Kamerdebat loopt uit op fiasco
Twee maanden later, na de Kamerverkiezingen van 28 april 1971, werd de motie ten uitvoer gebracht. Weliswaar consulteerde koningin Juliana zoals gebruikelijk haar drie vaste adviseurs[3], maar één van hen – de voorzitter van de Tweede Kamer – deelde haar mee dat de Kamer van plan was het heft in eigen handen te nemen. Daarop staakte koningin Juliana de consultaties, die als doel hadden de verkiezingsuitslag te duiden en een (eerste) informateur of formateur te benoemen.
Op 12 mei vond het Kamerdebat plaats. Het was een hoogst opmerkelijk debat, waarin de meest uiteenlopende opvattingen werden geformuleerd. Sommige fractievoorzitters zeiden, gelet op de ingewikkelde verkiezingsuitslag, toch de oude formatiemethode te prefereren.[4] Den Uyl, wiens fractie met 39 zetels de grootste was geworden, vond dat de confessionelen een kandidaat-formateur moesten noemen. En andere linkse partijen wilden weer dat Den Uyl zelf zou worden voorgedragen. Ook bleek dat de motie op verschillende manieren werd geïnterpreteerd. Sommigen meenden dat de formateur naar wie ze op zoek waren beslist ook kandidaat-premier moest zijn; anderen leek het geen probleem als de door de Kamer voorgedragen formateur zou mislukken in zijn (eerste) poging. Het debat eindigde in een compleet fiasco: de Kamer kwam er niet uit, en moest, in de woorden van Van Mierlo, met hangende pootjes het initiatief terugbrengen naar de koningin.[5]
En zo hernam koningin Juliana haar consultaties een dag later, met het ontvangen van alle fractievoorzitters. De kabinetsformatie verliep weer zoals vanouds.
Hoe werkt het nu?
In 1974 nam de Tweede Kamer in aansluiting op de motie-Kolfschoten in het Reglement van Orde (RvOTK) de mogelijkheid op om ‘een voordracht aan de Koning met betrekking tot de benoeming van een kabinetsformateur’ te doen. Van deze mogelijkheid werd, na de mislukking van 1971, echter nooit gebruikgemaakt. Pas in 2012 veranderde deze situatie, toen de Tweede Kamer een bepaling in haar Reglement van Orde opnam, waarin zij dwingend de opdracht formuleerde om zo spoedig mogelijk na de installatie van een nieuw gekozen Kamer tot de benoeming van een informateur of formateur over te gaan.[6] Zowel na de Kamerverkiezingen van 2012 als na die van 2017 heeft de Kamer deze taak met succes vervuld.